Het was donker en koud, die avond dat je plots voor mijn deur stond. Het was voor ons allebei ver uit onze comfortzone om zo’n avontuur aan te gaan op een doordeweekse avond met een volslagen onbekende, maar we werden naar elkaar toe gezogen. Ook al hadden we elkaar nog nooit gezien. 


Een halve nacht praten (en veel lachen), een halve nacht proberen te slapen. In de ochtend een verwarrende kus. We kenden elkaar amper een paar uur, dus hoe benoem je dat dan? We besloten dat het een entiteit was. De entiteit, wij. 


Een maand later had ik mijn appartement al opgezegd en zaten we op een knotsgekke sneltrein. Alleen voelde dat niet zo, want het was gewoon de entiteit. Wij. 


Toen ik gisteren in slaap viel met mijn blik op jou met onze jongste in je armen, gingen mijn gedachten terug naar die avond. Als iemand toen had gezegd dat we ons ondertussen getrouwd met drie kinderen mochten noemen, was jij waarschijnlijk gillend weggelopen. Of had je heel hard gelachen. Nog altijd de sterkte van de entiteit trouwens, heel hard lachen. Wij. 


Het leven raast en kabbelt voorbij. We moeten elkaar soms zoeken tussen de broodkruimels en boekentassen. We zijn soms korter gelont dan we zouden willen, omdat we (veel) slaap inleveren om ons gebroed nabijheid en veiligheid te bieden. We durven soms niet na te denken over wat ons de laatste jaren allemaal overkomen is. De rugzak is zwaar, maar wordt gedragen door de entiteit. Wij. 


Een jaar geleden reden we in de vrieskou naar zee. Er lag sneeuw op het strand, maar wij gingen picknicken. Je had een ring en vroeg met tranen in je ogen of ik met je wilde trouwen. De sneeuw smolt. 


Ondertussen is de entiteit officieel. Wij zijn officieel. Niet dat het nodig is want we blijven dezelfde entiteit, maar het is wel fijn. Want ik zeg gewoon elke dag ja tegen jou. Tegen de entiteit. Tegen ons. Wij.


Ja, vandaag al elf jaar. 

Wij, voor altijd.