Maandag 5 november nadert met rasse schreden en ik begin me serieus ongemakkelijk te voelen. Pasop, ik klaag niet, ik voel me geweldig bevoordeeld dat ik mijn boeleke vier maanden lang dicht bij mij heb gehad. En ik heb zin om er weer in te vliegen, om mijn stem weer te gebruiken, om in de wereld te staan, om te grappen en dollen met mijn collega’s. Echt waar. Maar toch.

Iedereen had mij verteld dat je zo’n klein boeleke ongelooflijk graag kan zien. Niemand had mij verteld dat je zo’n klein prutske zo verschrikkelijk graag kon zien. Ik had niet verwacht dat ik zo’n wandelend cliché ging worden. Want ik wil niet flauw doen. Ik vind het alleen maar goed voor zijn sociale ontwikkeling dat hij binnenkort het grootste deel van de dag bij andere kindjes en andere mensen gaat doorbrengen. Maar ergens ook niet. Ik probeer een vlotte, losse moeder te zijn en daar allemaal niet flauw over te doen. Omdat ik daar zelf niet zo goed tegen kan, tegen dat flauw gedoe. Maar toch.

Ik ben nog niet eens bezig, maar ik voel al dat er stress onder mijn huid aan het kruipen is. Dat vieze beest, waar ik bijna vijf maanden geen last van gehad heb. En nu verlamt het mij (opnieuw). Pure angst. Ik ben zo bang om weer voortdurend te moeten hollen, om weer voortdurend slaaptekort te hebben, om voortdurend leuke activiteiten te moeten afzeggen omdat er geen ruimte meer is, om voortdurend een opgejaagd gevoel te hebben. En nog veel banger om daardoor een kort lontje te hebben en dat uit te werken op de mensen die ik het liefste zie. Ik ben nu nog twee weken thuis, dat is langer dan misschien de komende 40 jaar nog eens zal gebeuren (zo gaat dat als je 20 dagen verlof per jaar hebt). Tenzij ik nog eens zwanger word. Hopelijk wel. Ik ben zo bang om niet genoeg tijd te hebben voor al wie me lief is. Voor mijn zoon.  Er zijn honderden mensen die het me voordoen  en iedereen zegt dat het allemaal in orde komt. En dat zal ook wel. Maar toch.

Toch. Ben ik. Bang.

Daarnet lag Basiel op het grote bed, terwijl ik de gestreken was in de kast aan het leggen was. Hij lag daar zo gelukkig te kijken, volgde elke beweging die ik maakte. En plots werd het me allemaal te veel. Ik ben bij dat ventje gaan liggen en heb tranen met tuiten gehuild. Hij snapte waarschijnlijk totaal niet waarom hij geknuffeld werd door zijn hevig snikkende moeder.

Want ik wil heel graag een vlotte, werkende moeder zijn. Maar ik snap niet hoe ik 5 dagen per week minstens 10 uur per dag op 60 km van dat ventje moet zijn. Ik mis hem nu al, terwijl hij hier naast me ligt. Ik wil het zo graag allemaal goed doen. Maar – please tell me – hoe dan?