Ik ging gewoon even naar de supermarkt, samen met Mano. De hele winkelsessie is perfect normaal verlopen, tot we aan de kassa komen. Ik was de zware dingen op de band aan het zetten, Mano de lichtere. Teamwork. Ondertussen vertellen we stoere verhalen tegen elkaar, alles gaat goed. Tot een mevrouw naast ons begint te roepen.

“Eej, eej.”

Terwijl ze deze diep dialectische klanken uitstoot, tikt de mevrouw met haar vinger op haar tong en rolt tegelijkertijd met haar ogen naar de zoon. Ik probeer het allemaal een beetje te negeren en laad gewoon rustig verder de band vol. Maar ze geeft niet af, dat wijf.

“Ela, da kind. Wa ‘d een frank blad is da joeng.” (Ze rolt nog eens met haar ogen naar de zoon en doet dat vieze ding met haar tong)

En toen moest ik opletten dat ik niet over de rij was gesprongen, het rek met snoep en kauwgom had omgegooid en die mevrouw een djoef op haar muile had verkocht. Ik heb het niet gedaan, maar ze had het verdiend. Hoe kunnen mensen nu niet het verschil zien tussen het rolletje dat hij speelt op tv en het onschuldige kind dat hij in het echt is? Tss. Trut.

En als u dacht dat dat het spectaculairste was van onze boodschappentrip, dan heeft u het goed mis. Er komt namelijk nog een trip aan. De cassière – een vrouw van begin 20, met een bros en op haar rechteronderarm een reuzetattoo (genaamd ‘H.’ – en ik denk niet dat H. haar eigen naam was) – begint te praten met de kerel die achter mij staat, terwijl ze mijn koopwaar inscant. Dat die kerel alleen vier kartons bier van het witte product op de band heeft staan, doet hier uiteraard niks ter zake. De kassierster spreekt:

“Eej maat, wa was da de vrijdag. Amai man, straf spul. Ik dacht eerst, wat is da voor saaien boel, ik voelde niks.”

-“En toen had ge er nog eentje gepakt, toch ni?”

“Neeje, ineens boem wast daar. Joeng, ik begon te trippen. Ik dacht da’k aan’t vliegen was.”

-“Ja, da is goeie stuff. Ik zen er oek zot van.”

Er volgde een gesprek waarbij de stuff besproken werd, inclusief alle (waarschijnlijk gewenste) neveneffecten. De kerel met de vier kartons bier van het witte product, stond er schaapachtig bij te lachen. Hij zag eruit alsof hij de stuff een uur geleden nog eens had gebezigd. Toen waren al mijn spullen ingescand en moest ik betalen.

“Spaart ge de zegeltjes?”

-“Euh nee” (zei ik nog wat verbouwereerd, na het gesprek over de stuff)

De kassierster moet moet mijn verwarring opgemerkt hebben en gaf gauw nog even wat uitleg bij het gesprek.

“Ja, ik was vorige week naar een feestje geweest. En ze hadden iets in mijn drinken gedaan. Trippen man.”

Voor ik de boodschappen uitlaad, ga ik toch even checken of ze er geen stuff heeft ingedaan. Want met die kassiersters van tegenwoordig, weet je maar nooit.