Ik heb maar een paar basiseisen om te slapen: een bed met genoeg lengte en breedte, zo weinig mogelijk insecten en andere dieren, een koude kamer en relatieve rust.

Ik zeg ‘relatieve’ rust, omdat ik ongeveer 7 jaar op een steenworp van de Overpoortstraat in Gent gewoond heb. Naast het welbekende café ‘de π-nuts’. Dat betekende dat mijn bed gewoon meetrilde op de beat van de muziek. En dat ik ongeveer elke nacht getrakteerd werd op dronken studenten die cantussliederen kweelden, echtelijke (en luide) ruzies bij relaties die sinds de 17de pint ontstaan waren en mensen die dachten dat belleke trek nog altijd grappig is. Allemaal meegemaakt. En zelfs redelijk hard doorgeslapen. Oordopjes, mijn vriend.

Ik ben dus geen moeilijke. Ik hoef zelfs geen echt goed bed nodig, ik heb al menige nacht op de grond/matje/gangpad van de bus doorgebracht en zelfs nog redelijk goed geslapen. Ik heb ook geen duisternis nodig, ik kan slapen in volle licht. En er mag best wat lawaai zijn, ik slaap er wel doorheen.

Behalve. Als het over snurken gaat. Ronken, knorren, snurken, grommen, irriteren. Daar kan niet tegen. Niet.

Nu moet ik eerlijk toegeven dat ik genetisch belast ben. Ongeveer de halve familie is des nachts twee huizen verder ook nog vlot te horen. Tegen bepaalde familieleden kan je je zelfs niet wapenen door compleet aan de andere kant van het huis te gaan liggen. Moest er een decibelmeter in de buurt zijn, er was met zekerheid sprake van geluidsoverlast. Ik snurk dus waarschijnlijk zelf wel eens af en toe (bij vallingen e.d.), maar echt maar heel af en toe. En het is niet mijn schuld, louter de genetica.

Afgelopen weekend waren we op weekend. Ik had, zoals het een goede vrouw betaamt, zorgvuldig ingepakt. Niets aan het toeval overgelaten, voorbereid op ongeveer alles. Alleen een klein detail vergeten: de oordopjes. Auch.

Omdat het lief ‘s nachts werkt, lig ik vaak alleen in bed. Geen last van gesnurk dan. En als het lief er later bij kruipt, ben ik al in dromenland, dan word ik meestal niet meer wakker. (De truc is echt om als eerste in slaap te vallen, voor het snurkmonster toeslaat). Maar zo was het dus niet op weekend. Romantisch samen gaan slapen, werd al snel een drama. Twee volle nachten met een drilboor naast mijn oor. Auch.

Agressief word ik ervan. En verdrietig. En moordzuchtig. Ik begin te duwen, te kloppen en te schelden. Hetgeen het lief trouwens helemaal niet opmerkt, die knort rustig verder. En ik word ongelooflijk wanhopig. Ik begin dramatisch – als in ‘met het nodige drama’ – te woelen. Te zuchten. Net niet te huilen (en soms zelfs net wel – uiteraard ook met het nodige drama). Afgelopen weekend kon ik geen kant op. Er was wel een zetel in de living, maar daar was geen deken en ook een irritant tikkende klok (ja, tegen dat soort geluid kan ik dan weer niet – nobody is perfect). Ik moest dus wel naast de drilboor blijven liggen, geen andere optie. (Diezelfde drilboor heeft vannacht trouwens ook weer een paar boompjes neergelegd. En mijn oordopjes bleven niet zitten. Auch, again.)

U begrijpt dat ik doodmoe ben. Het is namelijk ongelooflijk vermoeiend om in uw slaap dramatisch te doen en agressief te zijn.

En toch, ik ben tegen aparte kamers. Wat blijft er dan nog over van de romantiek? Of zou dat toch waar zijn dat nachtronkers elkaars bij het slapen beter uit de weg gaan – dat het beter is voor de relatie? Wat denkt u ervan?