Vorige vrijdag – die bijzonder heerlijke zomerse vrijdag in april – ben ik met Mano naar de Blaarmeersen getrokken. Wat is er idealer bij een heerlijke zon dan een afgesloten, veilige waterplas met water-spuitende draken, vlotten, glijbanen en massaal veel spelende kinderen? Weinig.

Als je zes bent, is dat een redelijk perfecte namiddagbesteding bij 27°. Er was trouwens ook bijzonder fijn gezelschap op strand. Een ware topnamiddag.

Op het einde van de dag lagen Mano en ik uitgeteld op onze handdoek. Nu ja, ik lag op mijn buik op de handdoek. Mano lag met zijn natte en zanderige lijf op mij. Uitgeteld van al het spelen en nog wat nagenietend.

We keken samen naar het jongetje dat een beetje verder van zijn ijsje aan het smullen was. Een heel groot ijsje. Hij zei het ook tegen ons: “Het is een heel lekker ijsje”. Toen zei ik dat ik zag dat het heel lekker was en toen vroeg het jongetje hoe ik dat kon weten. Ik antwoordde dat zijn hele snoet vol hing en dat ik het daaraan kon zien.

Omdat Mano op dat moment op mijn rug lag, kon ik zijn verlangende ogen niet zien. Maar ik vermoed dat ze er wel waren. Want toen zei het jongetje – met zijn vingertje wijzend naar Mano – “Als hij wil, mag hij wel een stukje van mijn ijsje hoor”.

Ik denk dat hij vier was. En ik was gigantisch vertederd. Zelfs een beetje een krop in mijn keel.

Kinderen. De max.