Er zijn niet veel vaste lijnen die ik uit mijn hoofd ken, maar 015 75 xx xx is er eentje van. Een tijdje geleden belde ik. Je nam op en zei de woorden die we allemaal al duizend keer gehoord hebben “Ik zal ons moe roepen he”.

Je was een beetje verward. Ik heb even moeten uitleggen wie ik was, je oudste kleindochter, Sofie. Diegene van wie ik altijd het verhaal heb horen vertellen dat je niet geloofde dat het een meisje was. Na vijf zonen kon het toch dat er echt een meisje geboren was in de familie Verschueren? Toch wel.

Mijn jeugd was voor een groot stuk naast jou. Letterlijk, want ons huis paalde aan dat van moemoe en vava. Een kangoeroewoning nog voor het woord was uitgevonden. Heel vaak ging ik ’s avonds – meestal al in pyjama – bij jullie nog een beetje mee televisie kijken, die altijd veel te luid stond. “Moe, moeten die niks eten. Of drinken.” Dat zei je. Waarop moemoe naar de keuken trippelde en altijd wel met iets tevoorschijn kwam. Vaak met een appel en een mesje, in de zetel naast de jouwe, voor ons een appeltje schillend.

Soms leek je wel een beetje vastgegroeid in die zetel. Ik denk niet dat ik het ooit gedurfd heb om daar in te gaan zitten. Dat is de zetel van vava, het is ongeschreven wet dat die vrij blijft. Tegenwoordig is het opklapmodel, maar vroeger was er een apart voetbankje. Daar heb ik vaak gezeten. Want honderden keren heb jij me geroepen om naar het vogeltje te kijken dat je gevangen had. Ik hoorde tjilpende geluidjes en zag je grote handen dat kleine vogeltje zachtjes omklemmen. Ik heb het vogeltje nooit gezien. Want als ik bij het voetbankje kwam, dan werd ik – vrij letterlijk – bij de neus genomen. Ook na honderd keer bleef ik het geloven, ook na honderd keer bleef jij er smakelijk om lachen.

Zoals je ook smakelijk kon genieten van zoete lekkernijen. Dat mag niet altijd van moemoe, maar je kon dan zo deugenieterig en stiekem knipogen als je toch een boucher’ke had kunnen bemachtigen.

Ooit sprong ik uit een vliegtuig. En jij vloog mee, je luchtdoop. Ik weet niet of je op voorhand wist dat de deur tijdens de vlucht zou blijven openstaan. Achteraf hebben we er hard om gelachen, maar op het moment zelf zag ik je vooral angstig knuffelen met de gordel van je vliegtuigzitje. Niet zoals je anders op je gemak in je zetel zat.

Ik heb ook uren en uren in de stal gestaan. Toen stonden er nog koeien, en als die moesten kalven, stond ik op de eerste rij. Zelfs na drie kinderen ken ik een keizersnede van dichtbij alleen maar van de veterinaire. Ik weet nog dat er daarna een soort zilveren spray op de wonde werd gespoten, terwijl het kalfje ernaast al probeerde recht te staan. Ik zag armen verdwijnen in vreemde gaten en die keer dat een tractor een kalfje er moest uit trekken omdat het vast zat, staat meer dan dertig jaar later nog in mijn geheugen gegrift. Jij liep dan rond met een stofjas en een stok, en ook met de nodige zenuwen en stress. Maar ik hield zo van de spanning van de stal. Van het nieuwe leven dat daar zo vaak kwam piepen, van het hele gebeuren, van jouw aanwezigheid.

De zetel is leeg nu. Niemand zal er ooit in gaan zitten. Want het is de zetel van vava. We nemen die zetel mee in ons hart, en jouw guitige blik als je er in zat.