De school van onze kinderen ligt op minder dan een kilometer van onze voordeur. Het zou dus compleet ongepast zijn om met een gemotoriseerd voertuig de jongens te brengen. We gaan te voet.

Het is te zeggen: Basiel gaat met de step en Felix met de fiets. Meestal holt moeder daar achteraan, of wachten de jongens op elke hoek van de straat. Als ik zelf ook meteen richting station moet, dan fiets ik zelf ook.

Maar die dag wandelde ik, geladen met twee boekentassen, achter mijn heerlijke gasten aan. Basiel is meestal ver op kop, Felix blijft doorgaans wat rond mij drentelen en zwijgt geen halve seconde. Echt, het is ongelooflijk wat die er kan uitkramen op honderd meter.

Op het voetpad lag een beetje aarde, alsof iemand eens flink de vensterbankbloembak had uitgeschud. Je kon er niet langs, je moest erover.

Felix stopte voor de hindernis en twijfelde even. Toen stapte hij van zijn fiets, gooide die over zijn schouder (nog geen vier jaar dames en heren, met zo het kleinste trappersmodel over zijn schouder) en stapte over de berg aarde. Toen zijn fiets op de grond stond, zei hij droog:

“Ja, ik moest dat eventjes zo doen. Want anders worden mijn banden vuil.”

De toevallige passant barstte in een schaterlach uit. En zijn moeder ook.

 

(Ik heb er helaas geen filmpje van. Zelfs geen foto. Maar het was zo aandoenlijk grappig.)