Het is nooit mijn favoriete seizoen geweest. Herfst is voor mij een pijnlijk uitgesponnen boodschap dat de zomer haar biezen pakt. Een dagelijkse herinnering dat zoveel dingen doodgaan, waar ik helemaal geen afscheid van wil nemen.

Akkoord, het kleurenspel is prachtig. Maar als ik ‘s ochtends voel dat het te koud is om zonder jas buiten te stappen, kan elke schakering mij gestolen worden. Je kan ook argumenteren dat het zo gezellig is. Wie heeft er nu iets tegen een kom soep aan het haardvuur? Ik word er in ieder geval niet warm van, ik denk alleen maar aan kou en donker.

Eigenlijk zou ik het liefst van al een winterslaap houden. In mijn holletje kruipen op een mooie Indian Summerday (waar blijven die eigenlijk?) en weer wakker worden met de zon op mijn gezicht, als de bloemen ontluiken.

Herfst, het seizoen van de droefheid. Winter, het jaargetijde waarin geen enkele dag echt wakker lijkt te worden. Of ik niet wakker wil worden. Ik wil doorspoelen, zo snel mogelijk. Naar een nieuwe lente en zomer, die van mij eeuwig mogen duren. Zelfs de kwakkelende exemplaren brengen mij niet van de wijs.

Afgelopen weekend ging was de ochtendkilte hier te overweldigend. Plots was het gevreesde moment daar. Het echte einde van de zomer, dat moment waarop de chauffage voor de eerste keer weer aangaat.

Felix zat te spelen bij de radiator, die langzaam aan warmte won. Dat voelde hij bij een lichte botsing.

En hij begon te blazen. “Want het is wammer he mama”.

Zoals soep. Bij het haardvuur.

Gezellig.