Awel, ik ga eerlijk zijn, soms is dat niet zo wijs om een wijf te zijn. Zeker niet één keer per jaar, als je op vrouwencontrole moet.

Ik kan mij inbeelden dat je na een bevalling de meeste schaamte voorbij bent wat betreft het ‘met uw benen open liggen terwijl er een gigantische lamp op staat en een koppel doktersogen’, maar vooralsnog is dat bij mij niet het geval. Ik ben de schaamte nog niet voorbij.

Ik heb wel het geluk om bijzonder gezond te zijn (hout vasthouden). Ik kan mijn doktersbezoeken van de laatste twintig jaar bijna in één keer samenvatten. In het tweede leerjaar dikoor, een paar keer een keelontsteking, vier jaar geleden een stevige klierkoorts en vorig jaar een gigantische griep. Die griep is trouwens uitgebroken de avond voor mijn 25ste verjaardag (die ik uitgebreid ging vieren – quod non). En die verdomde griep was in alle hevigheid aanwezig op mijn verjaardag. Ik was te ziek om zelfs nog maar naar de wc te gaan, ze zijn mij moeten komen evacueren (ik had toen geen lief dat voor mij kon zorgen). Ja, ik ben weer naar ons moeke en ons vake gegaan. Om daar uit te zieken en verzorgd te worden. Ik wil maar zeggen, pas op met de woorden ‘ik ben grieperig’. Want de echte griep maat, dat is nog iets anders. Ik ben 7 dagen compleet uitgeteld geweest. Maar daarbuiten, gezond dus.

(De bezoeken aan de spoedafdelingen tellen uiteraard niet mee, die zijn namelijk altijd het gevolg van lompheid geweest, nooit van ziekte. De gebroken kaak, heup, gebarsten pols, verschillende kapotte vingers, gebroken teen en arm in de vleesmachine – waren louter en alleen een geval van stommiteit. En ook niet meer op te lossen door de huisdokter.)

Eigenlijk zie ik de dokters maar één keer per jaar in medische context, daarbuiten kom ik hen (want het is een duopraktijk) nog wel eens tegen, maar niet omdat ik ziek ben. Bij de bakker of zo. Mijn bloeiende gezondheid is trouwens ook de reden waarom ik nog nooit van huisdokter veranderd ben. Ik ga nog altijd in mijn ouderlijke dorp, bij mijn eerste dokter. Ook al woon ik al bijna 8 jaar in Gent (toch zo’n 100 km verderop). Het lijkt me zo’n gedoe om over te schakelen, zeker omdat het meestal maar één keer per jaar nodig is. En nu naar een Gentse huisdokter overschakelen (er woont er naar ’t schijnt wel een hele goeie vlak over mij) om dan binnenkort misschien weer eentje in Ekeren te moeten gaan zoeken (ooit ga ik verhuizen, ooit), lijkt me ook verloren moeite. Bovendien kennen de twee dokters mij en mijn ganse familie sinds mijn geboorte. Dat lijkt me wel een voordeel. Ge weet toch nooit wat voor genetische dingen er spelen.

Ik ben wel eens één keer naar de studentenarts geweest. En daarna nooit meer. Ik voelde me vreselijk, was door mijn prof naar huis gestuurd (ik was in de lessen niet weg te slaan, ja, ik was een streber) en had uiteindelijk al mijn moed bijeengeraapt om naar de dokter te gaan. Ik had koorts, was moe, kon niet vooruit, kortom: not good. De man heeft mij even uitgelachen, gevraagd waarvoor ik een briefje nodig had en me doorgestuurd naar de apotheker voor wat onnozele verkoudheidsmiddeltjes. Ik was doodziek. Een dag later ben ik naar mijn huisarts geweest, die meteen in de mot had dat er iets niet klopte. Ik bleek redelijk ziek te zijn trouwens, mijn lever was compleet ontregeld en ik had dus Eppstein-Barr (klierkoorts dames en heren, ik wou even geleerd doen). Ik ben nog altijd kwaad op die man. Lul.

Enfin, een lange inleiding om te zeggen dat ik vandaag naar de dokter moet. Gewoon – routine – mijn pilvoorschriften zijn op. (En ondanks de nestdrang zijn er geen concrete plannen, dus). Routine-anti-conceptiebezoek betekent ook: op de weegschaal gaan staan (ik haat het, maar deze keer zou het moeten meevallen) en kort gesprek over mijn seksleven (vind ik nog het minst erge, de vragen stellen lijkt me daar moeilijker) en ook het gevreesde gynaecologische onderzoek (dramatisch). Een uitstrijkje. Het klinkt als een sonate van Bach, maar jongens, laten we duidelijk zijn, dat is het niet.

Het bewuste marteltuig

Ik ga niet in detail treden, maar ik haat het. De beugels, de eendenbek, de lamp en het uitstrijkstokje. Ik haat het. Allemaal.

Misschien dat ik straks wel per ongeluk een protje laat.

 (Ah nee, sorry, dat gaat niet, want vrouwen doen dat niet – uhum)