Sinds een paar maanden verlies ik de ‘mag het raam vannacht open’-discussie resoluut. Eerst omdat er een kindje op onze kamer lag dat zeker ging bevriezen van de kou met een open raam. En toen het kindje verhuisd was naar zijn eigen kamer, omdat de papa zeker zou bevriezen van de kou. (Watjes, mijn mannen.)

Maar ik heb me koest gehouden. Omdat het een tijdje geleden wel echt een beetje vroor en zo. Ik ben ook geen onmens, ik begrijp dat niet iedereen met een open raam wil slapen. Ik wel. Altijd. Overal. Een koude neus en voor de rest lekker warm onder de dekens – heerlijk. Maar ondertussen heb ik ook al geleerd om met het raam toe te slapen. Al was dat niet gemakkelijk. Ok, dat is mottig.

Ik ga niet in detail treden, maar ik zweet me te pletter ’s nachts. Ik sta heel vaak op met een hoofd dat vastzit, omdat er geen verse lucht was. En ik heb het warm. Heet. Ik ben een stoof. Dat is dan ook mijn voornaamste verdediging. “Gij kunt wel nog een pyjama aandoen om het warmer te krijgen. Maar ik kan niets meer uit doen. Dat_is_niet_eerlijk.”

Er wordt daar al eens over gemorreld. Maar voor de rest zien wij elkaar graag en geef ik toe. Want ik vind het bijzonder zielig dat mijn lief kou moet lijden. Maar plots viel het ons te binnen. We dachten ineens dat het misschien zou helpen als we van kant zouden wisselen. Dat mijn lief misschien in een trekgat lag en dat we met te wisselen toch met het raam open zouden kunnen slapen. Eureka. We hadden de oplossing gevonden voor ons slaapprobleem.

Wisselen dus. Mijn vertrouwde linkerkant afstaan en rechts gaan liggen, ik zag dat zitten. Voor een koude neus en een frisse wind, doe ik veel. Als mijn lief er niet is, dan slaap ik op sowieso al op zijn kant. Meestal met een kledingstuk van hem in de buurt. Wat, ge moet zo niet kijken, ge wist toch al dat ik melig was. Maar ik verwachtte in ieder geval geen problemen.

Mispoes. Was me dat een mottige nacht.

Ik weet niet waarom, maar dat ging voor geen meter. Ik had voor de helft van de nacht geen deken. Niks. En wat was dat met mijn knieën zeg. Ik botste constant op een niet aangename manier tegen mijn lief. Onder ons gezegd en gezwegen, ik vond mijn draai niet aan de andere kant. Wat voor geconditioneerde onnozelaars zijn wij toch? Oh, oe, ai aan de andere kant van het bed. Oh, oe, ai. Wat een ramp.

Toch gek dat je daar zo gehecht aan raakt. En dat je overal waar je in een ander bed terecht komt, gewoon aan je eigen kant gaat liggen. Stilzwijgend. Ik links, hij rechts.

Ik zal het maar bekennen. We hebben de ochtend niet gehaald. Nadat we voor de 17de keer waren opgestaan omdat ons kind gemarteld werd door tanden die zich een weg probeerden te banen door zijn tandvlees (wat overigens nog altijd niet gelukt is), zijn we weer op onze eigen vertrouwde stek gaan liggen.

Vanaf nu wordt er ook niet meer geëxperimenteerd in bed. Ieder op zijn kant als het licht uit is.

(En dat warmteprobleem lossen we een andere keer wel op)