Ergens in het vijfde middelbaar gingen we op excursie naar Gent. Met het risico om geweldig klef te klinken, toen wist ik het al. Ik stapte van de bus, zette voet op Gentse bodem en wist. Hier ga ik wonen. Dat heb ik diezelfde avond thuis ook zo aangekondigd, wat rustig werd weggelachen uiteraard. Gent, dat is een andere provincie hoor. Gijzijzotzeker.

Ongeveer anderhalf jaar later, ergens de laatste dagen van september, werd het toch wat meer menens. Ik stond op de oprit, vertrekkensklaar voor het nieuwe academische avontuur. Iedereen was overstuur door dit evenement. Zelfs mijn vader moest een zakdoek bovenhalen. Het leek wel alsof ook de haag met een krop in de keel zat. Folks, ik ga gewoon op kot, dit is het einde van de wereld niet. Stoere tiener was, helemaal zeker dat ik het leven volledig onder controle had. Ge moogt dat denken, maar dat is natuurlijk bullshit. Ik wist niks. En ik ben nog maar twee maanden mama, maar ik kan me nu al niet voorstellen dat Basiel op zijn 18de klaar staat om te gaan studeren. Daarvoor is mijn hart echt veel en veel te klein. Maar het zal nog wel groeien tegen dan, no worries.

Ik vertrok met de trein die avond, samen met mijn zus en een vriendinnetje. Mijn moeder volgde nog met een volle auto gerief. Het was een gebeurtenis voor de geschiedenisboeken, de oudste van een gezin van drie voor het eerst op kot. In een verre stad, helemaal alleen. Ik zag het helemaal zitten, behalve dan dat ik mijn kersverse en allereerste echte lief zou moeten missen. En lijdensweg die af en aan zes jaar zou duren, maar soit. What’s done, is done.

De week daarvoor hadden we het boeltje ingericht. Ik zal u niet vertellen hoe hard mijn moeder en ik gevloekt hebben op een houten rek dat we in elkaar moesten vijzen. En al zeker niet hoe het daar de volgende drie jaar redelijk schots en scheef heeft gestaan. Ik geloof dat we op een bepaald moment zelfs geweend hebben omdat het niet lukte. Maar het was wel super. Mijn kot. Mijn rode kot in de Florbertusstraat. Uren nagedacht over de indeling, bij oma lakens en andere stoffen attributen besteld, met zorg tot een thuis gemaakt.

Tot die avond in september, de avond voor het nieuwe academiejaar zou beginnen. Het gezelschap dat me had afgezet, ging de aftocht blazen. En ik bleef achter met mijn doos wafels van moemoe en eenzaamheid. Plots was ik toch niet zo zeker van die gekke beslissing om in Gent te gaan studeren. Ik kende hier namelijk niemand. Niemand. Niemand. Had ik al gezegd dat ik niemand kende? En in die tijd was internet en televisie op kot ook nog niet uitgevonden, de radio was mijn enige vriend (Volgens mij is het daar pas echt fout gegaan, radio zou het zijn).

Iedereen ging uiteindelijk naar huis. Daar zat ik dan. Ik wist alleen de weg van het station naar mijn kot en van mijn kot naar de unief. Hoe stoer ik ook was geweest, ik kreeg het toch even moeilijk. Het was een spannende nacht. Het begin van spannende tijden. Het begin van een nieuw leven.

Dat is binnenkort tien jaar geleden.

Ik ben hier nog. De volgende morgen was ik al zeker dat ik nooit meer zou weggaan. Dat ik eigenlijk een Gentse stadskip ben, ook al veraadt mijn accent iets anders. (Die vroedvrouw die tijdens mijn bevalling vroeg ‘of ik misschien van Turnhout was’, vermoedde ook al zoiets. Ze zat er wel een kilometer of 40 naast). Ondertussen ken ik hier meer mensen dan op de heimat. Gent is thuis.

Naar studentennormen ben trouwens ik nooit een goede student geweest. I can tell you, ik was een seut. Naar andere normen, was ik een topstudent. Altijd geslaagd in eerste zit, minstens met een onderscheiding. En ik weet niet waarom, maar mijn nota’s waren ook enorm populair. Maar ik heb er niet van geprofiteerd. Dat was niks voor mij.

Geen spijt van hoor. Als ik die studenten langzaam Gent zie binnendruppelen dezer dagen, dan ben ik blij dat het voorbij is. Studeren was me net iets te veel stress. Maar tien jaar gasten. Serieus.