Het was zeker niet de tijd van mijn leven. Ik wou dat ik het anders had aangepakt, maar ik weet tegelijkertijd niet of ik dat wel zou kunnen. Ik legde in die studententijd immens veel druk op mezelf, waardoor ik vooral veel aan het studeren was. Onderscheidingen en grote onderscheidingen wisselden elkaar af, maar ondertussen heeft nog niemand naar mijn licentiaat in de Germaanse Talen gevraagd. (Behalve om zelfstandige in bijberoep te worden. Dat was die keer dat ik dagen heb moeten zoeken omdat ik het stuk papier nergens kon vinden)

Ik was gelukkig altijd geslaagd in eerste zit. Insert drie maanden vakantie. Want de andere vrije tijd heb ik in die jaren helaas lichtjes verkwanseld aan mijn toenmalige liefde in de heimat. Ik kon natuurlijk niet weten dat dat grondig fout zou lopen. Ok, misschien wel als ik toen wat harder had durven na te denken.

Ik ging wel graag naar de les. Het komt waarschijnlijk ook niet als een verrassing dat ik er ongeveer geen enkele gemist heb. (Jaja, streber, ja) Of dat ik de persoon was die iedereen aantikte om een vraag te stellen. Misschien omdat ze zelf bang waren dat hun hand er ging afvallen bij het opsteken of omdat er alleen al bij de gedachte om iets te moeten zeggen, pipidruppeltjes vrijkwamen.

Misschien ben je vorige week in het nieuws wel ergens tegengekomen dat Professor Johan Taeldeman van de Ugent overleden was. Hij kreeg de titel dialectenprofessor in de krant, maar ik noemde hem al lachend wel eens de kerstman. Zo zag hij er ook uit, met zijn lange witte baard en bretellen.

Toen ik zijn bureau binnenwandelde voor het mondelinge examen Nederlandse Taalkunde in tweede kan (ik ben inderdaad al zo oud dat ik kandidaturen en licenties nog net meegemaakt heb), was ik behoorlijk zenuwachtig. Dat waaide snel weg toen Taeldeman mij complimenteerde met mijn mondigheid. Hij prees mijn actieve aanwezigheid – die bij mijn medestudenten vast het nodige ooggerol veroorzaakte – in de colleges. Ik kreeg al snel het gevoel dat hij niet bijzonder veel zin had in examineren, maar des te meer in een lang gesprek met een stevig biertje.

Uiteindelijk moest ik toch een vraag beantwoorden. Ik had flink gestudeerd en hoefde me dus niet in pijnlijke bochten te wringen. Maar wat ik vertelde, maakte absoluut geen indruk. Het ging hem alleen maar over hoe ik het vertelde. Achter zijn gestreken baard, verscheen een steeds groter wordende glimlach.

Hij rondde het gesprek (ik kan het echt geen examen noemen) af met woorden die nog heel erg lang in mijn hoofd hebben gespeeld. Taeldeman vond ik dat ik zo’n ongelooflijke mooie stem had en een onberispelijke uitspraak. Hij zei dat hij het fijn vond dat ik op deze universiteit zat, maar dat hij vooral hoopte dat ik ooit voor de radio zou gaan werken. Dat mijn stem daar perfect voor was. Hij zou dan zeker luisteren.

Ik kreeg uiteindelijk 17/20. En ik sla me voor de kop dat ik hem nooit heb laten weten hoeveel gewicht die woorden in mijn leven hebben gehad, en nog steeds. Altijd meer.

Het deed me wat, dat droevige bericht in de krant. Want ik heb jaren geleden in een donker auditorium aan zijn lippen gehangen. Zijn woorden hebben een eigen kamer in mijn hoofd.

Ter ere van Taeldeman kan ik niet anders dan afscheid nemen in wat voor mij het dichtst bij mijn eigen dialect komt. Ook al valt het misschien eerder onder die verfoeilijke tussentaal die zowel de standaardtaal als het dialect opvreet.

Sloppel. En merci.