Twee keer per week, weer of geen weer, trek ik mijn loopschoenen aan. Het is niet alsof dat vanzelf gaat, ik moet elke keer diep graven om de startmotivatie te vinden. Maar ik weet hoe belangrijk het voor mijn hoofd is om dat uur te zweten. 

Laat ons eerlijk zijn, het zijn ook de enige twee uurtjes van de week dat ik kan ontsnappen aan de constante stroom van werk en kinderen. Dat heb ik voor corona nooit zo aangevoeld, maar nu doet het echt deugd om even weg te zijn. 

Voila, het grote woord is eruit. Corona heeft alles veranderd. Het heeft de mooie dingen van ons gezin nog meer blootgelegd. Ik vind het fantastisch dat wij na een vol jaar continu op elkaars kap, nog altijd blij worden van elkaars gezelschap. Er was niet veel behalve de kern, en die blijkt echt van goud. Drie gelukkige kinderen, twee verliefde ouders. Als je lief in een pandemie beslist om op een knie te gaan, dan zit het echt wel snor. Mijn bubbel is echt de allerbeste. 

Toch is het ook pittig. Anderhalf jaar zwaar onderbroken nachten. Anderhalf jaar geen “avond” zoals je verondersteld wordt te hebben als de kinderen slapen. Om de simpele reden dat dat exact het moment is waarop ik in elkaar stuik van vermoeidheid. Een jaar met amper of geen village. Een jaar met wandelen en gezelschapsspelletjes, maar met bitter weinig vrienden of familie. Anderhalf jaar met veel, en weinig. En veel. 

Thuiswerken met een peuter is dweilen met tien kranen open. Thuiswerken met grotere kinderen is om het halfuur een messteek door uw hart van schuldgevoel, naar beide partijen. Die twee loopuurtjes zijn dus echt gestolen luxe. Voor iets anders is er gewoon geen ruimte. Twee seconden in elkaars ogen kunnen kijken zonder ingehaald worden door werk, huishouden of kinderen is al een groot succes. We proberen dat soort kleine dingen dan ook echt te vangen. 

De uitzichtloosheid weegt. Er zijn zoveel momenten gepasseerd die we niet hebben kunnen delen. Zowel de mooie als de moeilijke. Er is zoveel voorbijgegaan dat nooit meer terugkomt. 

Als docent ga ik gebukt onder hoe deze crisis duwt op jongeren. Ik zie ze wegkwijnen en kan dat niet gewoon vergeten als ik ‘s avonds mijn scherm dichtklap. Als docent ben ik moe van het heen en weer schakelen tussen campus en online, van het proberen digitaal creatief en interessant te zijn, van het proberen te lezen tussen de lijnen. Aanpassen, nog eens draaien, plannen in de vuilnisbak kieperen omdat maatregelen veranderen en opnieuw beginnen. Altijd opnieuw beginnen, altijd doorgaan. 

Zoals het gaat tijdens looptoertjes. Op voorhand lijken die 8 of 10 km een hele hoge berg, maar stapje voor stapje valt het wel mee. Vooral omdat ik weet wanneer ik weer thuis zal zijn: er is een finish. Iets wat deze crisis en mijn hoofd enorm hard nodig heeft, een eindmeet. 

Ik liep vanmorgen met lekkere muziek in mijn oren en een voorzichtige zon op mijn snoet. Op een bankje zat een oude man. Toen ik gezwind passeerde, begon hij te applaudisseren. Zijn mondmasker hing onder zijn kin, wat maakte dat ik zijn enthousiasme niet alleen voelde maar ook nog eens echt zag. Een gezicht, en aanmoedigende handen. 

Terwijl ik er langs liep, in kilometer acht van mijn toer, voelde ik hoe veel deugd dit me deed. Het lopen, maar ook het simpele gebaar van de oude man op het bankje. 

Het voelde alsof hij een applaus gaf voor het hele voorbije jaar. Voor de hele voorbije anderhalf jaar, vanaf de vroeggeboorte van Rosalie. Voor de hele afgelopen twee en een half jaar, vanaf zijn dood. Voor alles vanaf mei 2018, de start van een trein van miserie.

Applaus voor jou. Applaus voor mezelf. Dankbaar voor deze onbekende supporter onderweg. 

Maar wat ik nog wilde weten, waar is de finish?