Ik heb altijd een boon gehad voor Stef Bos. Elke keer dat iemand beweert dat het Nederlands geen klinkende taal is, luister ik uit protest een week alleen maar naar kleinkunst. Want het is een prachtige taal om mee te spelen, met geweldig veel mogelijkheden en charmes.

Stef Bos houdt van taal, zoveel is duidelijk. Maar toen ik hem een klein jaar geleden ontmoette, bleek hij nog veel meer liefdes te hebben. Ik geloof dat hij toen dringend weg moest, maar anderhalf uur later zaten we nog te kletsen. Over van alles en een bloem, maar ook heel gepassioneerd over borstvoeding. Hij was al een muzikale held voor dat gesprek, maar daarna zat hij helemaal in mijn hart. Nog meer toen ik een dag later een mail kreeg om toch zeker dat boek te maken.

Ik wilde al heel lang eens gaan kijken, maar sinds die ochtend nog veel meer. Ik meldde dat terloops aan mijn lief met het idee om compagnie te zoeken, want normaal gezien loopt hij niet echt warm voor dat soort dingen. Maar hij bestelde meteen tickets voor de schouwburg in Brugge en gisteren was het eindelijk zover.

Op een bepaald moment vertelde Bos over een ochtend toen hij om halfzeven aan het station was en hoe er aan de overkant van het perron een mensenzee naar het lichtje in hun handen stonden te kijken. Hoe mensen zo vergeten om hun levensverhaal aan elkaar te vertellen, zelfs vergeten met elkaar te praten.

Tijdens de pauze bleek de rij aan de damestoiletten gigantisch. Een ideaal moment om te staren naar dat lichtje, dat mij na een uur in mijn handtas dringend wilde connecteren met de buitenwereld. Maar het bleef waar het was, want de dame achter mij in de rij begon te praten. De hele rij lang (en het was echt een_hele_lange_rij) had ik een boeiend gesprek met een wildvreemde dame. Toen ik mocht gaan plassen, wist ik hoeveel ze hield van Stef Bos, dat haar schoonzoon in de schouwburg was toen de bepleistering boven ons hoofd naar beneden was gekomen en nog wat dingen. We hadden geen tijd voor een heel levensverhaal, maar toch. Het voelde alsof die Bos meteen iets in gang had gezet.

(Tussen haakjes: Ik was zo in hogere sferen dat het ik het daarna vooral heel grappig vond dat iemand de deur van mijn wc-hokje opentrok – het slotje was kapot – terwijl ik net mijn corrigerend ondergoed aan het vastmaken was. Dat meisje snapt waarschijnlijk nog steeds niet wat ik aan het doen was)

Hij raakt zo, die Bos. Toen hij vertelde over zijn vader en daarna op magistrale wijze “Papa” bracht, zonder zijn blik van de hemel af te wenden. Hoe hij vertelde dat zijn zoontje hem verbeterd had toen hij vertelde dat ze opa zouden begraven. “Want we gaan hem toch niet begraven papa, we gaan hem planten.” Je kan niet anders dan denken aan de mensen die je zelf verloren bent op dat moment, en de tranen bengelden kriebelend naar beneden.

Ik wilde de hele avond zinnen opschrijven en onthouden, maar er gebeurde zoveel dat mijn hoofd daar geen tijd voor had. Behalve één zin, omdat die heel hard (en tegelijkertijd zo zacht) binnenkwam.

Het is niet de ruimte die op je afkomt, het is jij die groeit.

Behalve de geweldig ongemakkelijke stoelen en extreme hitte in derde rang-loge vier, had de avond van mij nog veel langer mogen duren. Voor mijn lief was het na de pauze wel mooi geweest. Maar dat maakt niet uit, want de kern is dat we elkaar elke avond een slaapwelzoentje geven en beseffen dat de dag alweer een cadeau was.

Onder andere.