Het is nog niet erg genoeg dat ik in het prille begin van onze relatie verplicht word om mijn kersverse lief negen dagen te missen. Het is nog niet erg genoeg dat ik gewoon elke dag kei hard ga werken terwijl meneer gezellig op snowboardvakantie is. Het is nog niet erg genoeg dat ik hem dat natuurlijk kei hard gun.

Het kon bijna niet erger. Tot de telefoon ging.

“Hey, het is met Tom”

– Daarop mijn magistrale antwoord: “Welke Tom?”

Dat moet u mij vergeven, het was namelijk met een onbekend nummer dat hij belde. En ik had ook helemaal geen telefoontje van hem verwacht. Plus, ik ben ook nog niet gewoon dat mijn lief Tom heet, want ik denk alleen aan hem in termen van ‘lekker stuk’, ‘lieveling’, ‘man van mijn dromen’. U vergeeft het mij. Obviously. En hij ook. Tuurlijk.

En toen stelde ik die andere logische vraag. “Hoe is het daar?”

En toen kwam er eerst geen antwoord. En toen zei hij. “Ah ja, ca va, maar ik heb mijn beide polsen gebroken.”.

* Het dondert in mijn hoofd als in Keulen*. Pols-en. Als in alle twee. Beide stuks. Gebroken.

Are you kidding me? (please, zeg me dat het een grapje is – eentje wat me doet twijfelen aan uw gevoel voor humor, dat wel, maar een grap, alstublieft – Het is namelijk niet grappig lieve schat dat er eerst op uw werk een poll georganiseerd wordt over welk lichaamsdeel ge gaat breken en het dan ook werkelijk gebroken blijkt te zijn. In’t dubbel)

Maar niet dus. Obviously not kidding. Ook niet toen ik het voor de 10de keer vroeg. Het is dus echt waar, werkelijk allebei. Gebroken.

Wel sjiek dacht ge uw gsm nog kunt vasthouden, dacht ik nog. En toen dacht ik ochere. En ook wel dat dat redelijk lomp is. Alletwee. Allez jong.

En dat dus twee keer e. Twee_keer_jong.

Maak maar eens een lijstje van alle dagdagelijkse dingen waar ge uw beide handen voor nodig hebt. Valt lelijk tegen dat.