Ik schrijf dit terwijl de trein van Kortrijk naar Gent rijdt, de smartphone leunend op mijn rechterpink. Ondertussen is daar zelfs al een klein omgekeerd boogje.  Ik schrijf dit terwijl de trein van Kortrijk naar Gent rijdt, omdat het ongeveer het enige moment is dat ik zit en weinig andere dingen kàn doen. Ik kan hier niet snel een mand was plooien of soep maken, ik moet gewoon wachten tot de trein zijn bestemming bereikt. 


De wagon is het nieuwe vol, want er zijn geen lege plekjes meer vrij die in 2020 in de categorie “coronaveilig” vallen. Ik zit alleen op een duoplek, mijn zware rugzak en kolftas als buddy. 


De gedachten razen voorbij, net als de lintbebouwde achtertuintjes. Het is vol, het is veel. 
Steeds vaker kan ik niet geloven dat we echt in deze situatie zitten. Dat we bij elke beweging moeten nadenken of dat wel kan. Of dat wel mag. Dat we moeten afwegen voor wie we onze voordeur nog kunnen en mogen openen. Dat we minder dan een hand nodig hebben om de mensen te tellen die nog in onze armen mogen. Dat we moeten tellen.


Het zijn hier zware jaren geweest. Dat zindert nog na, dat is zeker. Maar nu is het voor iedereen zwaar. Ik weet soms niet of ik nu net sterker of zwakker in mijn schoenen sta door alles wat er gebeurd is. Want ik blijf vrij hard doorlopen, maar soms ben ik bang van het traumamijnenveld waarop mijn run zich voltrekt. 


Ik wil er helemaal zijn voor mijn kinderen, want zij waren stuk voor stuk een heel bewuste keuze. Hun fundamenten worden nu gelegd. Er is een warm nest (dat durf ik echt te zeggen), maar er is ook veel gehol en gedoe. Het kaartenhuisje heeft soms maar een kleine tik nodig (één kindje ziek en niet naar de opvang, help) om eventjes in elkaar te storten. 


De work life balance komt mijn oren uit. Want het ligt niet aan mijn werk, of mijn drie kinderen, of de onderbroken nachten, het ontplofte huishouden, de verbouwingen of het vallen van de bladeren. Het ligt aan de hutsepot. Het ligt aan de combinatie van dat alles. Het zijn veel ingrediënten voor een beperkte kookpot. Soms dicht bij het kookpunt. 


Ik ben gefrustreerd omdat ik er niet kan zijn voor mijn kroost op de manier dat ik zou willen. Ik ben gefrustreerd omdat mijn eigen projecten als eerste sneuvelen. God weet hoe lang ik al een podcast probeer te maken, maar hoe dat gewoon niet ingepast geraakt. Jezusmina hoe hard droom ik er van om eindelijk dat boek te schrijven, en daar dan ook nog een uitgever voor te vinden. Om in de verte nog maar te zwijgen van de lokroep van het podium. Theater, microfoons, camera’s. Ik mis het. 


Ik zou ook heel graag eens even met mijn lief verdwijnen. Ik zou me graag verliezen in een vrijpartij of een ochtendknuffel, zonder altijd die extra waakzaamheid op te zetten. Of zonder gestoord te worden. Maar tegelijk vind ik die kleinste spruit nog veel te klein om uit te besteden. Dat is geen meerwaarde voor haar, alleen voor ons. En dat is niet eerlijk in mijn hoofd.

Zie je. Het is mijn schuld. Ik wil vast te veel. Ik ben geen baas over mijn eigen tijd, wat geweldig hip schijnt te zijn (maar ja, hip was ik toch nooit). Het probleem van mijn generatie, toch? Ik wil per se full time werken om per se dat huis afbetaald en verbouwd te krijgen. Ik wil per de drie kinderen waardoor het toch normaal is dat er voor mezelf geen gram (enfin, wel the instaGRAM, insert knipoog) meer overblijft. 


Ik weet het niet zo goed. Of dat nu allemaal mijn eigen schuld is, of toch niet helemaal. Ik weet niet of dat er toe doet. Ik weet ook niet, of ik nu eigenlijk goed bezig ben of net kei hard niet. Het hangt er vast van af vanuit welk (economisch?) standpunt je het bekijkt.

Wat ik wel zeker weet: ik ben niet zot van hutsepot.