Ik spoel de werkweek van me af met een lang en heet bad. Onderwijl glijden mijn vingers over de bladzijden van De Muze en het meisje, mijn gedachten zinken weg in de woorden van Katrijn.

Jullie zitten een deur verder, in de woonkamer. Hangend op de zetel. Onder, over en op kussens en dekentjes. Ik weet niet hoe lang ik daar al lag, maar mijn tenen begonnen al zacht te rimpelen toen jullie allebei binnenstormden.

Basiel stelde wat vragen. Waarom ik daar lag in zoveel water. Waarom ik een boek aan het lezen was. Of zijn letter in het boek stond (hij blijft er van overtuigd dat de ‘B’ alleen van hem is). Maar de aandacht verslapte snel en hij begroef zich weer in het dekenkasteel met papa. Jij bleef staan.

Jij brabbelde honderduit en stalde je vrachtwagens, auto’s en blokken uit op de badrand. Ik vroeg of ik een zoentje kreeg, zoals ik wel een paar honderd keer per dag vraag.

Je keek me even aan en hoewel niet alle woorden al haarscherp uit je mond gekropen komen, klonk er toch heel duidelijk een “wacht effe”. Je zette een grote vrachtwagen – die al drie keer in bad was gevallen – even opzij.

Toen kwam je naar me toe. Met je ogen halfdicht en je mond halfopen. Je moest op de toppen van je tenen staan, de badrand stevig omklemmend.

Een zachte zoen volgde. Omgeven door kwijl en snot. En liefde.

Soms is de wereld perfect.