“Serieus?”, zeggen mensen meestal als ik vertel dat ik op mijn zestiende van de excursiebus stapte in Gent en voelde dat ik thuis kwam. Maar ik voel dat ze intern meestal eens goed met hun ogen draaien. Het is nochtans echt zo. Ik voelde dat ik hier moest zijn, dat Gent mijn plek was. Maar mijn moeder dacht er even goed het hare van toen ik diezelfde avond vertelde dat ik ooit in Gent zou gaan wonen. Yeah right, Fie. 

Een paar jaar later raapte ik alle spulletjes samen die ik had gekregen. Een bureaustoel en matras van mijn oma, een rek van de winkel van mijn tante, stoelen van mijn andere grootmoeder, een tapijt van ikweetnietmeerwaar, een servies van onder de kerstboom en vooral een grote portie zenuwachtigheid en enthousiasme. Al dit hebben en houden werd op de paardencamion van mijn vader geladen. Dat heb je goed gelezen, ja. De paardencamion. Een historisch geval dat al een paar jaar officieel in de categorie OIdtimer valt en waar je toch gemiddeld een paard of drie in kwijt kan. Dat er ook een klein beetje mest in lag, nam ik er graag bij.

Maar je moet het je echt voorstellen. Hoe die camion (ik zou het woord ‘vrachtwagen’ gebruiken, maar dat past echt niet bij het ding, het is gewoon een camion) zich een paar uur later in de Gentse binnenstad wrong. Vlak voor mijn kot – in de Florbertusstraat – werd het ding in het midden van de straat stilgelegd en ging de valklep open. Alsof we hele dagen niets anders doen, laadden mijn ouders en ik de paardencamion uit.

Mijn vader reed toen terug naar huis, mijn moeder en ik bleven om de meubels weer in elkaar te zetten. We kunnen er nu al mee lachen, maar op het moment dat we dat winkelrek weer in elkaar probeerden te krijgen, was het eerder met tranen dan met de slappe lach. Uren zijn we er aan bezig geweest, op een hete dag in mijn nieuwbakken kot. Dat rek heeft genoeg gevloek over zich heen gekregen voor de komende twintig jaar. We hebben het uiteindelijk niet eens echt in elkaar gekregen, maar half scheef en met een paar vijzen tekort kan zoiets blijkbaar ook een paar jaar overleven.

Ik was apetrots op mijn eigen plekje. In deze digitale tijden kan ik mezelf wel voor de kop slaan dat ik er geen foto’s van heb, maar gelukkig zit het helemaal in mijn hoofd. Maar sorry dus, ik heb geen foto.

Het was roze met rood. Ik mocht de muren niet schilderen en aangezien het gekregen tapijt roze was, hebben we de andere accenten daar aan aangepast. Mijn oma maakte een rode dekbedovertrek met een roos hoeslaken en roze kussens. Over de lelijke witte kast gooide ik een rood doek. En zo nog wat dingen.

Ergens in de licenties kreeg mijn kot een totale make-over, na een vrij dramatische relatiebreuk (uw eerste lief joh, wat wilt ge?) werd groen de nieuwe accentkleur. Het tapijt was toen al gesneuveld na binnenhuisoverstroming (bovenbuurman kotst in lavabo, zet de kraan open en valt in slaap. Een paar uur later stroomde het water bij mij – twee verdiepingen lager – volle bak binnen. Buren hadden de brandweer gebeld, die gingen net de deur inbeuken. Aah, die studententijd toch.) Na wat bezoeken aan een bepaalde Zweedse meubelwinkel, was het nog meer mijn plekje.

Meer dan zes jaar heb ik er uiteindelijk gewoond. Zelfs toen ik al werkte, ben ik nog bijna twee jaar op mijn kot blijven wonen. Dat is niet superlegaal, maar ik wilde op eigen benen staan en kon niet echt veel meer betalen. En Julien was lief, ik mocht blijven. Dik zes jaar zonder warm water, met een gore douche en keuken die ik na het vierde jaar niet meer durfde te betreden omdat er een muis was gespot. Allemaal opgelost. Ik had mijn eigen keukentje gebouwd (frigo met twee elektrische kookplaten op en een afwasteil) en een fitnessabonnement genomen om het doucheprobleem op te lossen (en te sporten, of course!). Ik heb wel nog altijd de neiging om de waterkoker te gebruiken,  omdat ik steeds vergeet dat er ook kranen bestaan waar warm water uit komt.

Bijna zeven jaar. Ik herinner me nog levendig hoe mijn ouders allebei hun tranen moesten wegslikken toen ik vertrok. Het was ook wel stoer, hoe ik op 30 september 2002 helemaal alleen achterbleef in Florbertusstraat nummer vier. Alleen, met een doos wafels die mijn grootmoeder me nog snel had toegestopt, om het ijs te breken met de andere kotgenoten. Alleen, nog zwaaiend naar mijn moeder en zus die weer naar die veilige thuis reden. Alleen. In Gent.

Binnenkort gaan ze hier weer beginnen binnendruppelen. De nieuwe studenten, die nog niet beseffen welke tijden voor hen liggen. Die zullen verdrinken in het aftasten van grenzen of in de cursussen. Die verloren zullen lopen of zich meteen een vis in het water wanen. Die zullen slagen, die zullen falen, die zullen genieten, die zullen vloeken, die zullen groeien.

En misschien zou ik wel eens een week weer in dat studentenleven willen stappen (zonder kinders en met hopen tijd), maar eigenlijk ben ik heel blij dat het gepasseerd is. Ondanks het diploma met onderscheiding, was het helemaal mijn ding niet.

Geef mij maar nu. Het enige wat gebleven is, wat altijd was in mijn hart, is Gent.

Negenduusd forever.