Ik weet niet waar jij vroeger op vakantie ging, maar bij ons was het ‘naar de zee’. Met een moeder met vliegangst en een vader die eigenlijk het liefst van al thuisbleef, was dat het ideale compromis. Af en toe gingen we ook eens naar de Ardennen, maar daar zat geen systeem in. In de zee wel: augustus was van ons.

Dat ging compleet met een aftelkalender waar we elke dag een stukje mochten afknippen. Je zag dat ding echt korter worden en ‘de dag’ dichterbij komen.  Voor mij was 1 augustus echt de gebeurtenis van het jaar.

Het wàs ook een gebeurtenis. Die 150 km van OLV Waver naar Wenduine, dat leek alsof we naar de andere kant van de wereld reden. Voor dag en dauw zaten wij al in de auto. Logisch, want ik ben opgegroeid in een gezin van vroege vogels, de auto was toch al vier dagen ingeladen en ontbijten deden we onderweg. En ok ja, ik kon zelf bijna niet slapen van de spanning.

Met mijn vader meerijden betekende: stoppen in elk wegrestaurant, een traditie (en ja, in elk winkeltje kregen we iets). In één van die wegrestaurants sloot ook mijn moeder aan en picknickten we langs de weg. Ik hoef u niet te vertellen hoe ongelooflijk geweldig ik dat vond, koffiekoeken eten langs de E40. Als je voor de auto van mijn moeder koos (allez, het was niet altijd een keuze) was je wel veel sneller ter plaatse én mocht je bovendien snoepjes gaan kopen terwijl zij de auto uitlaadde. (Je kon toen nog snoepjes kopen voor een halve frank, dat waren nog eens tijden.) Dat uitladen was even een ambetant momentje, maar eens dat voorbij was, was het vakantie.

In mijn hoofd bestonden slechte zomers toen niet. Ik herinner me misschien een halve dag waarop we NIET in badkledij op strand konden spelen. Bloemen maken, een ijsje eten, zwemmen bij de redders, schelpen zoeken, zandkastelen bouwen. De pret was oneindig. En uiteraard hadden we daar ook vriendjes bij de vleet. Twee weken later zag ik zo bruin als het paaseitje dat al de hele dag naar u ligt te lonken en was mijn haar als stro.

Ik ga niet meer mee ‘naar de zee’. (Ik heb ook een vent van Brugge die maar heel moeilijk te motiveren is voor de Belgische kust). Op een heel rustig tempo probeer ik ondertussen wat stukjes van de wereld te zien, maar Wenduine is nog altijd thuiskomen. Dat merkte ik nog maar eens toen ik daar gisteren Basiel ging ophalen, nadat hij drie dagen bij moeke en bompa Didi had gelogeerd.

Want het laatste stuk van de grote trip ‘naar de zee’, was een lange baan tussen de polders. Daar speelden wij altijd hetzelfde spelletje: om ter eerst ‘het toreke’ zien. Het toreke is eigenlijk de spioenkop, het tweede hoogste duinpunt van de Belgische kust. Een ijkpunt voor ons. Vanaf het moment dat we de N31 afdraaiden, was mijn blik gefocust op het toreke.

toreke

Ik reed gisteren op dezelfde weg. En ik betrapte mezelf erop dat ik het toreke aan het zoeken was. En ook “Ja daar!” riep tegen mijn innerlijke zelf toen ik het aan mijn linkerkant zag verschijnen.

Ik dacht, mijn god, Basiel gaat hier nog fantastische tijden beleven.

strandje